Wilde eend

Anas platyrhynchos (lat.)

Ein(fûgel) (fries)

Ain (bildts)

 
 
Wilde eend
 
 
Kenmerken: De diepblauwe vleugelspiegel heeft een witte rand. Poten oranjerood. Bij de woerd in prachtkleed kop donkergroen, door witte ring van de donkerbruineborst gescheiden. Mannen na eclipskleed evenals vrouwen bruin gevlekt, snavel olijfgroen. Jongen als vrouwtje maar snavel roodachtig hoornkleurig en poten geel tot oranjegeel.
Habitat: Op elk water in stad en land. Zwerfvogel.
Voedsel: Verandert met jaargetijde. Van late herfst tot voorjaar alleen plantaardig (zaad, winterscheuten); in de broedtijd en de vroege zomer hoofdzakelijk weekdieren en insekten.
Voortplanting: Seizoenhuwelijk. Broedt op de grond en in bomen, open of in holen. Meest 7-11 eieren. Broedduur 24-32 dagen. Het mannetje begeleidt de jongen tot ze met 8 weken kunnen vliegen. Wilde eenden zijn de voorouders van onze huiseenden; bastaarden zijn niet zeldzaam.