Spreeuw

Sturnus vulgaris (lat.)

Protter (fries, bildts)

 
 
Spreeuw
 
 
Kenmerken: Glanzend zwart met in de zomer een gele snavel. Het verenkleed heeft weerschijnkleuren, al naar de lichtinval variëren de kleuren tussen purper, staalblauw en groen. Na de herfstrui hebben de veren verse lichtgekleurde stippen, als was de vogel met parels bezaaid. Deze veren verslijten in de winter, zodat het wit bij mannetjes geheel, bij vrouwtjes en eenjarige bijna geheel verdwenen is. Jonge spreeuwen zijn dofbruin. Het gezang van spreeuwen bestaat uit fluitende, klokkende en klikkende motieven, die willekeurig aan elkaar gebreid en onvermoeibaar worden voorgedragen. Daarbij slaat hij met zijn half geopende korte vleugels. Verwarring met mannetje merel is mogelijk, omdat die ook zwart is en een gele snavel heeft. Maar gedrag en lichaamsbouw zijn bij beide soorten zeer verschillend. De spreeuw loopt bij het voorwaarts gaan, de merel hupt; de spreeuw gaat en staat rechtop, de merel horizontaal; hals en staart zijn bij de spreeuw kort, bij de merel lang. De kop van de spreeuw is platter en smaller, de snavel is heel anders aangezet.
Habitat: Oorspronkelijk een bewoner van het loofbos. Tegenwoordig als cultuurvolger overal waar enige nestelplaats is en op zijn minst een paar bomen staan. Ook in grote steden. Gedeeltelijk trekvogel.
Voedsel: Wordt meestal op de bodem gezocht. Insekten, wormen, die hij uit de zachte bodem trekt of van het loof in boomkruinen haalt. Allerlei vruchten.
Voortplanting: Holenbroeder in bomen, nestkasten, onder dakpannen, in spleten in muren. Legsel meestal 3-7 eieren. Tijd van broeden 11-13, broedzorg 17-22 dagen, 1-2 broedsels per jaar.
Door de uitvinding van nestkasten is de gezellig levende spreeuw tot een van onze talrijkste vogelsoorten geworden. Zo erg, dat hij als wintergast in vreemde landen een ernstige economische bedreiging betekent. In Tunesië bijvoorbeeld kunnen spreeuwen de hele vijgenoogst vernielen. Men zou dus in zijn tuin genoegen moeten nemen met één nestkast.