Koekoek

Cuculus canorus (lat.)

Koekoek (fries, bildts)

 
 
Koekoek
 
 
Kenmerken: Een grijze middelgrote en relatief slanke vogel met grijs sperwerachtig getekende witte buik. De bij vrouwtjes voorkomende bruine fase is ook aan de bovenkant geheel dwars gestreept. Oog lakrood.
Habitat: In alle landschappen met dekking, vanaf bossen tot rietland. Trekvogel; overwintert in Zuid- en Oost-Afrika.
Voedsel: De door andere vogels versmade behaarde rupsen. Daarnaast andere insekten, spinnen, regenwormen.
Voortplanting: Onze enige vogel die zijn eieren in het nest van andere zangvogels legt, ze door hen laat uitbroeden en ook de jongen laat grootbrengen. Gebruikt al naar gelang de streek heel verschillende gastheervogels; legt op een gegeven ogenblik een ei in een vreemd nest en haalt er een ei van de gastvrouw uit. Een koekoeksvrouwtje legt elk jaar ongeveer 10 eieren. Op een leeftijd van 1-4 dagen gooit het koekoeksjong de jongen van zijn stiefouders eruit. Tijd van broeden 12, broedzorg 21-23 dagen. De stiefouders (op afbeelding koekoeksjong met grauwe vliegenvanger) voeren 3 weken lang.