Geschiedenis van de gemeente het Bildt.
Een uijtland, gheheten Bil....
De gemeente het Bildt wordt gevormd door een na 1505 ingedijkt gedeelte
van de oude Middelzee, de zeearm, die eertijds Friesland verdeelde in een
Oostergo en Westergo. Dit ingedijkte gebied ligt ten noorden van de oude
zeewering, die zich van Beetgumermolen eerst noordoost, dan oostwaarts richt
om zich dan in de buurt van Britsum met de voormalige oostelijke
Middelzeedijk te verenigen. De aanslibbing ten noorden van deze zeewering,
die reeds omtrent 1400 een aanzienlijke oppervlakte besloeg, droeg toen reeds
de naam van "Het Bildt", het "aangeslibde".
Al vroeg
ontdekte men de waarde van deze landen. In 1398 had de Hollandse graaf
Albrecht van Beieren een inval in Friesland gedaan en hierbij enige vaste
voet in de Zuidwesthoek weten te verkrijgen. Eén van zijn medewerkers, Arend
van Egmond, Heer van IJsselstein, werd door de nieuwe landheer begiftigd
met het eiland Ameland, "benevens een uijtland, gheheten Bil", als vrije
heerlijkheid.
In het jaar 1498 werd aan hertog Albrecht van Saksen het beschermheerschap
over Friesland verleend, zulks op verzoek van enkele Friese edelen aan de
Duitse keizer, Maximiliaan I. Als beloning voor bewezen diensten schonk de
keizer in een aparte giftbrief op 22 juli 1498 de volle eigendom van "dat
nieuwe door opslijking aangewassen weide of bouwland ´t Groote Bild en ´t
Kleine Bild" aan de Saksische hertog die het dadelijk ging bezichtigen en
liet meten.
Het ging de hertog echter niet voorspoedig in Friesland. zijn fiscale
maatregelen wekten veel verzet en Hendrik, Albrechts zoon, werd in 1500 door
de balsturige Friezen te Franeker belegerd. Albrecht wist de opstand spoedig
te onderdrukken, maar hij overleed op 12 september 1500 op de terugweg naar
huis. Zijn beide zoons, George en Hendrik, namen de Friese zaken over, doch
weldra had Hendrik er zo genoeg van dat hij zich in 1504 voorgoed terugtrok
en bij verdrag van 30 mei 1505 het bestuur over Friesland aan zijn broer
overliet. Samen hadden ze nog wel enkele belangrijke schenkingen gedaan uit
het nog onbedijkte Bildt. Het belangrijkste was wel:
Bij giftbrief van 26 maart 1501 werd aan de stad Franeker wegens haar
dapper gedrag tijdens het beleg, behalve vrijdom van accijns voor in de stad
gebrouwen bieren en één weeken twee jaarmarkten, 200 morgen land op het Bildt
geschonken, welke landen - de Franeker landen onder St. Jacobiparochie -
heden ten dage nog in bezit van Franekeradeel zijn.
Na veel onderhandelingen werd in 1504 de bedijking van de kweldergronden ter
hand genomen. Hiertoe liet de hertog op 22 februari 1505 een overeenkomst
sluiten met 4 Hollandse edelen, nl. Thomas Beukelaar en de gebroeders Jacob,
Floris en Dirk van Wijngaarden. In de loop van 1505 was het werk gereed. Ook
het Oud Monnikebildt werd bedijkt. De hertog had nu geregelde inkomsten van
het Bildt, aangezien hij dadelijk na de inpoldering de grond had verhuurd aan
pachters. De meeste van deze boeren zijn ongetwijfeld Hollanders geweest,
hetgeen de oorsprong is van de Bildtse taal, die nog steeds op het Bildt
gesproken wordt.
Langs de weg, die reeds aanstonds na de bedijking van oost en west door het
gehele Bildt was aangelegd, ontstonden 3 nederzettingen, die de bewoners
noemden naar de streek waar ze vandaan kwamen, nl. van west naar oost:
Wijngaarden, Altoena en Kijfhoek. Het Bildt werd kerkelijk als 13e dekanaat
aan Westergo toegevoegd, terwijl het in 3 parochies werd verdeeld, die al
gauw hun eigen kerkjes kregen, gewijd aan St. Jacobus, St. Anna en O. L.
Vrouwe.
In Friesland naderde het eind van de Saksische tijd. De hertog, eerst in
strijd gewikkeld met de Groningers, had nu de invallen der Geldersen te keren
en in 1514 restten hem slechts Leeuwarden, Franeker en Harlingen. Daarom
verkocht hij Friesland "mit sambt der Beylde" voor 100.000 ggl. aan de nieuwe
Heer der Zuid-Nederlanden, Karel V.
In 1515 werd na de overdracht van het gebied aan Karel V het bestuur over het
Bildt geregeld. Het kreeg een eigen rentmeester, die tevens grietman en
dijkgraaf was. Deze grietman moest als rentmeester elk jaar rekening en
verantwoording afleggen van de ontvangen pacht sommen van de landgebruikers
aan de rentmeester-generaal van Friesland. Voor de pachters werden
pachtvoorwaarden vastgesteld ("voorwaarden van inhuring"), die na een bepaald
aantal jaren afliepen en dan werden herzien. In het algemeen werden de
pachters verplicht tot onderhoud van dijk en sluis, vaarten, wegen, kerken
en hun pastoren en algemene armen. Deze voorwaarden zijn tot in het midden
van de 19e eeuw practisch gelijkluidend gebleven.
Zoals elders in Friesland ontstond ook op het Bildt rond 1570 verzet tegen
het Spaanse bewind. Na de omwenteling werd het Bildt als 30e grietenij
opgenomen in de Staten van Friesland. Het Bildt was van Vorstendomein nu
Statendomein geworden. De verhouding van de pachters tot de eigenaars der
landen, nu de Staten bleef dezelfde; de inhuringen hadden op dezelfde manier
plaats.
Het grondgebied werd door de voortdurende aanslibbing steeds groter. Het
"Buitenbildt" of Nieuw Bildt werd in 1600 bedijkt en evenals het Oud Bildt
verhuurd. In 1637 werd, door de voortdurende geldnood der Staten het Nieuw
Bildt, evenals gedeelten van het Oud Bildt, aan de pachters verkocht. De
nieuwe eigenaren hoofden alleen bij te dragen in het onderhoud van de dijk.
De aanslibbing voor de Nieuwe Bildtdijk, de Bildtpollen, werd in 1715 bedijkt
en door de eigenaren van het Nieuw Bildt verkocht in 1735.
Omstreeks deze tijd begonnen de Staten ook te denken aan de verkoop van de
rest van hun bezittingen op het Bildt. Een op advies van Stadhouder Willem V
ingestelde commissie bracht rapport uit op de Landdag en na veel
"consideratiën" werd tot de verkoop besloten op 12 maart 1751. In de koopacte
werden de verplichtingen van de - nu eigenaar geworden - Bildtkers nog eens
duidelijk omschreven. Alle Bildtplaatsen kregen nu het volle stemrecht
en de verplichte bijdragen gingen nu over op de grondeigenaren.
Ook de patriotten gingen het Bildt niet voorbij en nadat in 1795 de nieuwe
Staten zitting hadden genomen werd ook op het Bildt een Provisionele
Municipaliteit geïnstalleerd, die de taak van het oude Nedergerecht overnam.
Rechtspraak en bestuur werden gescheiden.
Door een reeks van slechte oogsten waren na 1813 vele Bildtplaatsen verkocht
aan eigenaren buiten het Bildt. Met name deze groep begon zich langzamerhand
tegen de lasten, en dan vooral voor het armenonderhoud te verzetten omdat dit
elders tot de verantwoordelijkheid van het gemeentebestuur behoorde. Toen na
adressen aan de Gemeenteraad, Provinciale Staten en zelfs aan de koning deze
dorpsbelastingen als verouderd waren gekenmerkt, werden 3 gemeentelijke
armbesturen opgericht die het armenonderhoud van de volmachten overnamen
(1859).
De zaak had hiermee afgelopen kunnen zijn - de omslagen werden nog steeds
geheven, maar nu alleen voor wegen, dijken, vaarten, bruggen, kerken en
scholen - en de voornaamste grief, het armenonderhoud was nu opgeheven. Maar,
daar een gedeelte van de dorpsinkomsten toch bestemd werd voor het onderhoud
van armen, omdat dit als "subsidie" aan het gemeentebestuur werd overgedragen
bleven enkele eigenaren weigeren te betalen. Nadat deze zaak voor het
gerechtshof te Leeuwarden was gebracht, viel de uitspraak van het Hof ten
gunste van de eigenaren uit en de gemeente werd met een enorme schuldenlast
beladen. Zij werd verplicht de betaalde omslagen over de jaren 1857-1863 aan
de landeigenaren te restitueren. De daaropvolgende onderhandelingen met de
Oud-Bildt-eigenaren resulteerden achtereenvolgens in de overname van de
andere verplichtingen van de eigenaren door de gemeente; de oprichting van
het waterschap "het Oud Bildt" en de afscheiding van de kerken in de gemeente
Hiermee verdwenen de dorpsbesturen en kreeg het bestuur in het Bildt haar
huidige bestuurlijke structuur.
De huidige begrenzing van de gemeente dateert van 1 januari 1984, toen in
het kader van de gemeentelijke herindeling in Friesland het dorpsgebied van
Minnertsga aan het grondgebied van het Bildt werd toegevoegd.
(Met dank aan Geert Boskma, St. Annaparochie)