Nieuwebildtzijl, 3 augustus 2009

    Boeken, wind en verder niks

De LC-caravan in de leegte bij de dijk. foto: LC (gescand)

Ze spreken in windrichtingen, aan de dijk bij Nieuwebildtzijl. De praat gaat over wind. Over het weer. Over dat er niks gebeurt. En dat is ook zo, op een zomerse zondagmiddag aan de Nieuwebildtdijk. Er komen welgeteld zeven fielsers en tien auto's voorbij. De autochtonen steken de hand op en zeggen 'hoi'. De allochtonen schallen een zangerig 'halloo-ho' in de wind.

Ze vormen het enige vermaak, die fietsers van verre. Alie van der Meulen van het Strandhuis op het hoekje met de Schuringaweg hoort ze vrolijk voorbij peddelen, terwijl ze een dik boek leest aan de rand van de sloot. "Je hoort hier alles", zegt ze. "Het water voert ver. Dat hebben de fietsers niet door. Dan hoor je ze weer commentaar geven. Zo van: 'Wat een leuk optrekje!"

Nou hééft Alie van der Meulen ook een leuk optrekje. Sinds 1981 woont ze met levensgezel Jaques Schouten - al 36 jaar bij elkaar - in het oude water-schapshuis aan de Nieuwebildtdijk. Het 'Strandhuis der Bildt-pollen' staat levensgroot op de gevel. En het wapen erbij van de Bildtpollen. Eentje met een schelp. Strandhuis? En waar is het strand dan? Kijk. Dat zijn van die typische toeristenvragen, weet Alie. "Dan zeggen ze: was hier vroeger strand dan? Ze weten niet dat strand alleen de overgang betekent tussen land en water."

Het Strandhuis was vroeger het waterschapshuis. In de Hoge Kamer op de eerste verdieping werd er vergaderd en hadden de volmachten overzicht over dijken en zee. Alie en Frans hebben er hun slaapkamer van gemaakt.

Nee, ze wil voor geen goud poseren voor haar mooie huis. Ze loopt, fluistert ze over het hek - stemmen dragen hier ver, niet waar - nog in haar pyjama-shirt. Omdat de dag zo fijn en loom begon. Met wolken en wind. Alie zit met haar dikke boek aan de noordkant van het huis.

"We spreken hier in windrichtingen. Ik zit bij de westdeur, of in de zuidelijke tuin. Al naar gelang de wind staat." Nooit gaat ze hier weg. Als het moet verhuist de slaapkamer ooit naar beneden. "En dan vinden we vast wel iemand die de tuin wil doen."

Nu snel verder in haar dikke boek. Een detective van Stieg Larsson

Een trilogie. "Ik moet nog even". Ze loopt terug naar de waterkant en zakt neer. De blonde krullen steken net boven de walkant uit.

Gebeurt er dan echt niks in Nieuwebildtdijk? Neuh, zegt de buurman. Op klompen fietst hij nieuwsgierig naderbij. Voor nieuws moeten we in Nij Altoenae zijn. Daar is altijd wat. Gedoe met postcodes. En vorige week die vermoorde Rotterdammer in een Spaans verblijf. Die had een huis in Nij Altoenae. "Mar ik koe him net."

Het is wat met die westerlingen. Strak langs de dijk staat een rijtje kleine dijkhuisjes. Daar was het sommige jaren een komen en gaan, wijst buurman. "Se komme hjir, meitsje ien winter mei en sette it dan wer te keap. Ast fan it suden komst, falt it hjir dochs of."

'It suden', dat is alles beneden Leeuwarden, grofweg gezegd. Buurman zelf komt uit Holwerd, zijn vrouw groeide op in Wanswert. Hij komt er nog wel eens, in Holwerd. Bij mem. Maar hij is telkens weer blij als hij terugkeert naar de dijk. Daar zitten ze tenminste niet op elkaars lip. Hoeven ze zich niet druk te maken over wat buurman A heeft gezegd en wat buurvrouw B heeft gedaan.

Blauwe overalls bollen op aan de waslijn. Op een bankje voor een van de dijkhuizen wordt een vergeeld exemplaar gelezen uit de Bouquet-serie. "Zo spannend is het niet hoor", klinkt het met randstedelijke tongval.

De Amsterdamse - want dat blijft ze - kwam veertien jaar geleden vanuit de hoofdstad. Het had net zo goed Limburg kunnen wezen, maar het werd de dijk. En het is prima zo. De eerste winter was direct een echte. "Ze zeiden: als je die overleeft, dan haal je het wel." En zo was het.

Op het streekje woont maar één echte Fries, wijst ze. Van tachtig. De man opent de deur en het gehoorapparaat piept. Hij morrelt aan het oor, schudt van nee en de deur gaat weer dicht.

Twee boeken, wind en verder niks. Dat is de Nieuwebildtdijk op een zondagmiddag in augustus.

Bron: Leeuwarder Courant