Gytsjerk, 14 september 2013

Gelukzoeker

Albert Ferwerda

BONNE STIENSTRA


Je hoort wel eens iemand achteloos een piano een mooie melodie ontfutselen of gedachteloos tokkelen op een gitaar of ontroerende klanken uit een viool strijken. Jaloersmakend is het, als je zelf niet muzikaal bent. Net zo jaloersmakend als iemand die alles van roofvogels weet, bijvoorbeeld.

Je ziet ze wel vliegen, roofvogels, meestal hoog en alleen en je denkt dat het een buizerd is, maar je weet het niet zeker, want het kan ook zomaar een kiekendief zijn, een havik of een valk. Ach, hoe overzichtelijk was het vroeger. Toen had je één roofvogel, de torenvalk. Stond er wat te bidden boven het veld dan was het een wikel.

Kom daar nu eens om. Nu moet je te rade gaan bij Albert Ferwerda met zijn omvangrijke kennis van al wat roofvogel is. Ik vraag hem waarom roofvogels, waarom geen oude auto's, grote pompoenen of verre reizen?

Het komt van zijn vader, een kleine boer onder Sint Annaparochie. Een vogelman, dat was zijn hait, die zijn zoon meenam, het weiland in en hem de kievit wees, de tureluur, de grutto. Ze vonden een nest met vier grutto-eieren. Nu nog zestig jaar later - kan hij de eker aanwijzen waarop het nest lag dat zo'n verpletterende indruk maakte, om nooit te vergeten.

Vogels, daar begon het mee. En van die vogels viel Albert voor de roofvogels. En waarom? Hij denkt door het majestueuze, het spectaculaire, het grote. En niet te vergeten: het meedogenloze. De sperwer die een meesje doodt, de buizerd die een jonge kievit verorbert. Het medelijden van de hedendaagse mens gaat uit naar de slachtoffertjes, maar Ferwerda weet: "It is de natoer. It is ite of iten wurde."

Natuurlijk, hij kent de slechte reputatie van de roofvogel bij de weidevogelbeheerders. En hij begrijpt het, maar gelijk hebben ze niet. Het zijn niet de predatoren, die de kievit en de grutto hebben gemarginaliseerd, het is de landbouw, de eindeloze biljartlakens waar geen vogel meer kan ontkomen.

Ferwerda noemt Murk Nijdam, boer onder Wommels, die zijn landerijen paradijselijk maakte voor de weidevogels en die moet toezien hoe predatoren zijn bewonderingswaardig werk beschadigen, soms zelfs teniet doen. Het is de natuur, stelt Ferwerda vast. Het zit in het overlevingsinstinct van elk levend wezen om daar naartoe te gaan, waar hij eten vindt.

De roofvogel treft geen blaam, net zo min trouwens als de immigranten uit arme Afrikaanse landen of uit Roemenië en Bulgarije, die naar hier komen. De natuur bestaat uit overlevers, uit gelukzoekers.

Albert Ferwerda is er zelf een. In zijn werkzame leven leidde hij voor het Fryske Gea excursies op het buitendijkse land in Noord-Friesland. Nu is hij gepensioneerd en af en toe trakteert hij zich op een middag bûtendyks. Dan heeft hij de dag ervoor al pret, dan juicht het in hem als hij van Gytsjerk naar de zeedijk fietst.

'It is de natoer, ite of iten wurde'

Dan zwerft hij door de velden, zit achter een hek, ligt op de zeedijk en richt zijn verrekijker, jager zonder geweer, in harmonie met de natuur en met zichzelf.

Dan fietst hij terug naar huis, zet een stukje klassieke muziek op, legt zijn hoofd achterover op de rugleuning van de canapé, sluit zijn ogen, overdenkt zijn middag.

Hij zegt: "Balsem foar de siel."

Bron: Column Leeuwarder Courant